Er zit meer in de doos

Advent 2021: Afl. 22.

Hoi! Ik zit hier nog steeds op mijn torentje. De wind waait waarheen hij wil. Maar hij blaast fris. Dus ik ga naar beneden. Seffens, nu nog niet. Ik zie daarachter immers nog iets in die kerststal gebeuren. Iets wat steeds groter wordt. Een licht. Wat is dat? Of wat veroorzaakt dat? Is het de 10de torenbood-schap voor onze reeks adventoverdenkingen? Wacht, ik neem even mijn verre-kijker om beter te kunnen onderscheiden wat er aan de hand is. En ja, ik zie het nu, ik zie: als God iets geeft, is het altijd enorm veel meer dan wij beseffen.

De man die tegenover me op de trein zat en waarmee ik in gesprek raakte over Kerstmis, vertelde het me rustig, maar toch… onderkoeld, alsof er iets met hem scheelde. Was het een soort ontgoocheling die ik aanvoelde? Of een zekere tristesse? “Ik heb een zoon, Max heet hij” begon hij. “Wij zetten elk jaar een kerstboom, en daaronder worden pakjes gelegd met cadeautjes voor de groten en de kleinen. Ik herinner me dat ik ooit, hij moet toen een jaar of zes geweest zijn, voor onze Maxie zo’n kerstcadeau had gekocht.

In de winkel verpakten ze de inhoud in een prachtige doos, sloten die af met gouden lintjes en kleefden er om het helemaal af te maken een Kerstpostzegel op. Het hele pakket ging in een papieren zak. Ik had hem een electrische trein gekocht, iets waar hij al heel lang van droomde. Toen Max op kerstavond de zak overhandigd kreeg en zijn cadeautje mocht uitpakken riep hij spontaan uit: “Oh maar, kijk toch eens hoe mooi! Wat een mooie doos. Met gouden linten! Eerst wilde hij het pakje niet openmaken, want dan zou de verpakking misschien scheuren. Maar tenslotte deed hij het toch. En toen hij zag wat erin zat, was hij sprakeloos van blijd-schap. Hij scheurde de plastic doos van de trein nu wèl snel kapot, pakte het treintje erin vast, draaide het om en om, en was voor de rest van de avond niet meer aan te spreken van blijdschap. Hij speelde er de ganse avond mee, en het moest zelfs mee naar bed. En daar zei hij stilletjes in mijn oor: ‘Dat is het mooiste cadeautje dat ik ooit kreeg.’” De man zweeg even voor hij verder ging. “Max heeft het pas dagen later geweten,” zei hij daarna. “Want toen zei ik tegen hem: ‘Maxie, kijk nog eens in die doos die daar ligt!‘ Want hij had geen aandacht meer gehad voor de rest van het geschenk. Maar in die doos zaten ook nog treinsporen, en een stationnetje, en zelfs een fluitje voor als hij treinconducteur wilde spelen.”

Die man heeft me aan het denken gezet. Zijn Maxje zou al tevreden geweest zijn met de mooie verpakking van het geschenk. Maar toen hij het treintje zag was hij nog veel gelukkiger. En dan had hij de èchte cadeaus nog amper gezien: het hele treinbestel met alles erop en eraan.
Later dacht ik: “Moet ik in dat verband niet eens aan Onze Vader in de hemel denken, hoe Hij ons geschenken geeft, en hoe wij die soms niet eens uitpak-ken! Laat staan dat we ze ons soms niet eens toe-eigenen. Hoeveel meer zit er altijd in de geschenken van onze God dan we beseffen, soms zoveel dat we de inhoud nooit helemaal zullen kennen, gewoon omdat we er niet genoeg aandacht voor hebben!”

Misschien is dit het juiste moment om ook eens te denken aan hoe Hij ons Zijn Zoon gegeven heeft. Hoeveel waarde dit geschenk heeft, hoeveel rijkdom dààr inzit? Hoe weinig wij de betekenis daarvan misschien beseffen? Hoe dat komt? Misschien kunnen we één van de oorzaken daarvan herkennen bij de herders daar in de velden van Efrata, vlak bij Betlehem, die op hun schapen aan het letten waren. Sommigen zaten tussen de kudden, waren wat aan het babbelen of aan het kaarten (of zoiets). Anderen waren in de grotten waartussen de velden verspreid waren misschien even een dutje aan het doen. Weet je nog hoe zij zich plots voelden? Als de engel tegen hen moest zeggen: “Wees niet bang!” moet dat betekend hebben dat zij wel degelijk bang wàren! Wat wil je. Ze zitten daar op hun gemak en ineen verdwijnt daar die rust, die vrede. Stel het je voor: het is halfdonker - zoals dat in die streken ’s nachts gewoonlijk is - en plots wordt het stil, doodstil. En dan ruist er daar wat in het struikgewas. En dan dat vreemde licht, daar in de lucht. Het wordt helderder, het geruis wordt luider, het lijkt op muziek, op trompetgeschal, en gezang… En daar worden ze in die lucht zichtbaar en herkenbaar: engelen! De herders hebben nog nooit engelen gezien, laat staan hun zang gehoord! Elke mens zou er bang van worden. En dat waren de mannen ook. Er staat: “Zodat ze hevig schrokken” (Luk 3, 9). En dan komt er zo’n lichtende engel korterbij en die zegt: “Wees niet bang want ik kom jullie goed nieuws brengen dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen” (Luk 2, 10). Wij kunnen van die arme, ruwe, onopgeleide herders leren om zo een gebeuren ook een plaats te geven in òns leven.

Ook van bijvoorbeeld Simeon kunnen we in dat verband iets leren. Die man bezocht de tempel elke dag, lezen we in de Bijbel. En hem was beloofd (Door wie? Wanneer? Ik weet het niet...), maar hem was beloofd dat hij in zijn leven nog de Messias zou zien. En ja, toen Baby Jezus de tempel werd binnenge-bracht, nam Simeon Hem in zijn armen en hij prees God. Hij zei: “Nu laat U, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, volgens Uw woord, want mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien, die U bereid hebt voor de ogen van alle volken, een licht om de heidenen te verlichten en om Uw volk Israël te verheerlijken”. – Luk 2, 29-32.

God is een goede God. En als wij bang zijn, wil Hij ons ook Zijn rust geven. Hij komt met goede bedoelingen, Hij komt ons vreugde brengen. En zijn licht. Ook als wij dat zo onmiddellijk niet herkennen.
En dat geldt ook voor vandaag, en zeker voor morgen. Weet je nog, morgen? Als, zoals in het boek Openbaring gewaarschuwd wordt, de vier ruiters van de Apocalyps naar de aarde komen en hun bewapening meebrengen: Op het witte paard zit Overwinning (Op 6, 2) lezen we, Op het vuurrode paard zal Oorlog en Slachtpartijen zitten (Op 6, 4), op het zwarte paard zit Hongersnood (Op 6, 6) en op het vaalgele paard zit Dood (6, 8). Ben je nog niet bang? Want wat hier staat zàl gebeuren!
En dan zegt God tegen ons, zoals tegen de herders in Bethlehem: “Wees niet bang want ik kom jullie goed nieuws brengen dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen” – Luk 2, 10. En verder: “Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen zijn en hun God zijn. En God zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal er niet meer zijn; ook geen rouw, jammerklacht of moeite zal er meer zijn. Want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij Die op de troon zit, zei: Zie, Ik maak alle dingen nieuw.” - Op 21, 4.

Laat ons niet bang zijn voor de toekomst want uiteindelijk zal het een grote vreugde zijn die ons dan gebracht wordt. Dus, heb geen angst want: “Ere zij God in den hoge, en vrede op aarde bij mensen des welbehagens”, zoals de herders de engelen hoorden zingen (Luk 2, 14).

Vergeet niet dat God altijd heel dichtbij ons is en zal zijn. We moeten toch een ietsje van Gods onverklaarbare liefde voor ons, Zijn schepselen, begrijpen. Hij kende ons, en Hij wilde dat wij ook Hem zouden kennen. Niet van ver-weg, niet uit de boeken, niet uit onze dromen… neen, van dichtbij, als de Vader Die Hij is. Van zo dichtbij als het bloed in onze aderen. Hij kwam als een baby zodat Hij elke uitdaging die wij ook maar kùnnen tegenkomen in ons leven – van de wieg tot in het graf - ook zou kennen. En zodat Hij ons ook verder zou kunnen helpen, naar het leven nà dat graf. En die totale identificatie met ons die Hij uit liefde onderging, werd gekenmerkt door de vier voornaamste Advent-woorden: hoop, liefde, vreugde en vrede. We kunnen ze alle vier begrijpen. Meer vanuit ons geloof dan vanuit onze kennis. Meer vooral meer vanuit de liefde zelf dan vanuit de wetenschap. Want rond liefde’ draait al de rest!


De apostel Paulus gaf een impressionante lijst van de karakteristieken van ‘Liefde’ in zijn eerste brief aan de Korinthiërs hoofdstuk 13. Hij spreekt daarin over geduld, vriendelijkheid, niet jaloers zijn, evenmin trots of ruw zijn, zichzelf niet zoekend, niet vlug boos worden, genietend van de waarheid in plaats van van het kwade, vol vertrouwen, hoop en volharding zijn… Maar dat allemaal is slechts een lijst van karakteristieken van wat liefde is. Het is een beschrijving, geen definitie van liefde. Het heeft de apostel Johannes heel wat levensjaren, miserie en gebedstijd gekost eer hij begreep wat de Heilige Geest hem daarover wilde leren. Hij was al ver in de tachtig jaren oud toen hij kon schrijven: “God ìs liefde” (1 joh 4, 16). God hield zoveel van deze wereld, van Zijn mensen op deze planeet, dat Hij Zijn helemaal goddelijke, en helemaal menselijke, Zoon in Bethlehem overgaf aan mensen, op Calvarie overgaf aan mensen, en ook vandaag overgeeft aan ons, mensen, in ons verwachtingsvolle hart.


Dietrich Bonhoeffer, Lutheraanse voorganger en Nazi-criticus, werd tijdens de 2de wereldoorlog twee jaar lang opgesloten in allerlei kampen. Tegen het einde van de oorlog kwam hij terecht in het concentratiekamp Flossenburg. Twee weken voor de Amerikanen dat kamp bevrijdden, werd hij er alsnog opgehangen. Hij schreef iets heel moois over advent. Het deed dat met een blik op de brief aan de Filipenzen 2, 5-11. Zoek dat misschien maar eens op. Hij schreef daarover dat toen Jezus Zich vernederde op het kruis, Hij Zichzelf leeg maakte van kenmerken die normaal geassocieerd worden met God: alomtegenwoordigheid, alleswetend, almacht... Hij gaf dat daar allemaal weg, behalve één goddelijk kenmerk dat hij bijhield: de liefde.
Wel, wie van ons zal Kerstmis op een juiste manier vieren? Wie van ons zal al zijn macht, al zijn eer, heel zijn reputatie, heel zijn ijdelheid, arrogantie, individualisme.. daar naast de kribbe neerleggen. Wie zal nederig zijn en God-alleen de eer geven? Wie zal juist in diè nederigheid de glorie van God zien.

Karel Buntinx