Bonen of golfclubs

Vastenoverweging 27 – vrijdag 1 april 2022

Ik las over een Britse predikant, Rowland Hill, dat hij eens een wandeling maakte en onderweg een boer tegenkwam die gevolgd werd door een tiental varkens. De dieren volgden hun baas getrouw en Rowland die dit toch wel raar vond, besloot de zaak eens van nabij in het oog te houden. En ineens zag hij het: de man liet van tijd tot tijd enkele bonen vallen. De varkens waren daarop blijkbaar zo verlekkerd dat ze de man gehoorzaam bleven volgen: tot aan het slachthuis.

Ik las ook over een beroemde Amerikaanse golfer die u misschien welbekend is. Hij heet Arnold Palmer. Op zekere dag speelde hij een showwedstrijd in Saoudi-Arabië. De koning die het spel gevolgd had, was zo onder de indruk dat hij Palmer een geschenk wilde geven.

Maar Palmer wees het cadeau af: “Het was me een eer om voor u te mogen spelen,” zei hij. Maar de koning hield vol: “Ik zou me echt ontdaan voelen als ik je geen geschenk mocht geven” zei hij opgewonden. Palmer dacht even na, en na een blik geworpen te hebben op zijn al wat oudere golfclub (ook wel golfstick genoemd) zei, hij: “Wel majesteit, misschien kan ik wel een nieuwe golfclub gebruiken! Dat zou alleszins een mooie herinnering zijn aan mijn bezoek aan uw land.” De volgende dag werd de golfclub aan zijn hotel afgegeven. Alleen was de golfclub geen golfstick, maar een eigensdomsverklaring van een golfclub ergens in Amerika, een club in de betekenis van een golfterrein van 400 are groot, met clubhuis, bomen, vennen enzovoort.

De moraal van deze twee illustraties.
Wat of wie willen wij volgen? Een boer die met bonen strooit om ons naar het slachthuis te lokken, met andere woorden een moordenaar die ons met de macht van het genot op sleeptouw neemt naar de grens van leven en dood om ons daar achter te laten in de eeuwige duisternis, in een bestaan van eindeloos gescheiden zijn van onze Maker?
Of de Eeuwige Koning aan wie we al onze vragen mogen voorleggen, onze gebeden mogen gaan afgeven, wetende dat Hij God is en ons liefheeft en voor eeuwig voor ons wil zorgen. Vraag als ge bij zo’n Koning zijt geen kleine dingen, vraag Hem grote dingen, dingen die Hem waardig zijn!

Misschien is het goed om vanuit deze gedachte ook eens Mattheus 21 te lezen. In de verzen 12-13 zien we hoe Jezus er ook onderscheid maakte. “Jezus ging de tempel binnen en joeg iedereen weg die daar iets kocht of verkocht. Hij gooide de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omver en riep hun toe: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn,” maar jullie maken er een rovershol van!’”. Eigenlijk citeert Jezus hier al Jesaja 56, 7 waar staat: “Mijn tempel zal heten Huis van gebed voor alle volken”. Jezus roept de mensen die daar aanwezig zijn, en degenen zoals wij die met dit gebeuren geconfronteerd worden, op om terug te keren naar de oorspronkelijke bedoeling van gebed en lofprijzing, en om ons af te keren van de maatschappelijk krachten (bonen) die ons wegtrekken van het doel waarvoor we geschapen zijn.
God heeft ons gebed (en vasten) gegeven met een bedoeling, en Gods doel met ons is uiteindelijk altijd ons zegenen. Maar het is een àànbod, en wij moeten ons deel doen: op Zijn aanbod ingaan.

Denk eens even terug aan de overdenking van eergisteren, woensdag. Toen zijn we gaan kijken naar de Hof van Olijven waar de apostelen aan het slapen zijn, nadat Jezus hen had opgeroepen om met Hem te waken terwijl Hij de strijd levert. Ze falen. Ze slagen er niet in om in deze situatie vol stress en angst wakker te blijven. Ze schieten tekort in het bijdragen van hun aandeel! Of denk aan Markus 9 waarin de discipelen er niet in slagen een jongeman die bezeten is door een demon te bevrijden en Jezus daarop aanspreken. Hij geneest de jongen dan en geeft daarna antwoord op hun vraag. In vers 19 lezen we dat antwoord, de ontsluiering van het geheim: “Hij antwoordde: ‘Dit soort kan alleen door gebed worden uitgedreven.” Met andere woorden: ook hier hadden de discipelen hun gedeelte van de verantwoordelijkheid niet op zich genomen: de verantwoordelijkheid om eerst te bidden.
Veertigdagenvastentijd: nemen wij ons aandeel van wat God wil dat er gebeurt in deze wereld, in onze omgeving, in ons leven op? Het ben ik niet die deze vraag stelt, dat doet Jezus. In het Lukasevangelie hoofdstuk 18 is er zo’n situatie waarin Jezus Zichzelf die vraag stelt. Hij zegt daar in de verzen 7-8:
“Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen? Hij hoort hen immers geduldig aan. Ik zeg jullie dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal Hij dan geloof vinden op aarde?”