Vissers en Sporenleggers

Vastenoverweging 29 – maandag 4 april 2022

“U krijgt niets omdat u niet bidt. En als u bidt ontvangt u niets, omdat u verkeerd bidt: u wilt alleen uw eigen hartstochten bevredigen.” Dat zijn woorden die Jakobus – volgens de overlevering een broer van Jezus - schreef in Zijn brief hoofdstuk 4, verzen 2b-3.
Wat staat hier eigenlijk? Wel, misschien dit: dat gebeden de treinsporen zijn waarover God Zijn werk laat rijden. Ja, gebed is voor wat Gods wil is zoals de sporen zijn voor de trein. Hij, de locomotief, is vol van kracht. Zo’n locomotief is een vlammend beest dat vele duizenden eindeloze kilometers per dag verpulvert alsof het vanzelf gaat. Maar als er geen sporen zijn, geraakt hij geen centimeter vooruit. Als hij toch wil rijden, graaft hij zich vast in de grond, maakt hij gaten waarin hij wegzinkt. De lokomotief kan alleen maar daar geraken waarheen er sporen gelegd zijn.


Wel, God is almachtig en Zijn werken zijn grenzeloos, maar Hij zal nergens heen gaan als gij en ik niet samenwerken met Hem: wij in GEBED (“Laat u bij het bidden leiden door de Geest, iedere keer dat u bidt; blijf waakzaam en bid voortdurend voor alle heiligen.” - Efezenbrief 6, 18), Hij in KRACHT (“Voor dit evangelie schaam ik mij niet, want het is Gods reddende kracht voor allen die geloven, voor Joden in de eerste plaats, maar ook voor andere volken.” – Romeinenbrief 1, 16). Wij, ons gebed, biedt Hem manoeuvreermogelijkheden om Zijn kracht te tonen. Oh ja, God wil meer doen dan wij wel denken, maar soms blokkeren wij Hem door niet te bidden, door de weg niet vrij te maken voor de dingen die Hij wil doen.

Als een visser laat thuiskomt van zijn vissen zijn daar twee mogelijke oorzaken voor. Ofwel hebben de vissen gebeten, ofwel hebben ze niet gebeten. Als de vis in het aas bijt, kan de visser toch niet naar huis gaan omwille van de grote opbrengst die hij aan het bijeenvissen is. Als de vis nièt in het aas bijt, kan hij het zich niet veroorloven om te vertrekken want misschien gaan de vissen net dàn, op dat ogenblik, bijten, en vertrekt hij, de dommerik, met lege handen!
Zo is het ook met onze omgang met God. Als alles goed gaat, beseffen we dat Hij de Bron is van alles wat ons overkomt. En dan willen we Hem in ons gebed danken en eren voor de liefde die Hij ons toont. Als de dingen niet zo goed gaan in ons leven, hebben we God zeker, misschien nog meer, nodig. Want dan hebben we kracht van Hem nodig en troost, en richtingaanwijzers, en…

Waar of niet? Wel, dan kan dit maar tot één conclusie leiden: dat we altijd sporen voor Hem moeten uitleggen. Anders kunnen we niet met Hem op weg gaan, kunnen we niet genieten van de volle visibiliteit van Zijn kracht en genade. Dus moeten we eigenlijk altijd, elk moment van de dag, gereed staan om te gaan bidden.

Maar… misschien komt er nog een element bij waar we nu aan voorbijkijken. Met name: hoè bidden wij? Met welke ingesteldheid bidden wij en is dat de juiste ingesteldheid waarmee dat bidden eigenlijk zou moeten gebeuren? Paulus schrijft aan de inwoners van de stad Filippe (hoofdstuk 1, vers 6): “Ik ben ervan overtuigd dat Hij die dit goede werk bij u begonnen is, het ook zal voortzetten tot het voltooid is op de dag van Christus Jezus”. Deze vertaling is een beetje onzuiver, wat nu eenmaal wel vaker gebeurt bij een vertaling. Dezelfde woorden kunnen in de ene taal een andere gevoelswaarde of nuance hebben dan in de andere taal. Hier is dat het geval. De Griekse woorden die Paulus gebruikte zijn ‘enarchestai’ voor ons ‘beginnen’en ‘epitelein’ voor ons ‘voortzetten’. Het zijn twee technische termen die eigenlijk gebruikt worden om een ‘overgave’, een ‘opoffering’ aan te duiden. Paulus ziet het leven van elke christen als een overgave, een opoffering aan Jezus. In de Romeinenbrief 12 vers 1 schrijft hij: “Broeders en zusters, met een beroep op Gods barmhartig-heid vraag ik u om uzelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst te stellen. Dat is de ware eredienst die van u wordt gevraagd”.

De dag dat Jezus terugkomt, komt Hij als Koning. En wat hebben wij dan om Hem als koninklijk geschenk te geven? Het enige dat Hij dan van ons wil krijgen is onszelf, en in ons wezen afgedrukt: de plattegrond van de sporen die wij hier gelegd hebben voor Hem, zodat we Hem de kans gegeven hebben om te zegenen: onszelf en zovele anderen!